Zelfvertrouwen

Introductie

Zelfvertrouwen is afhankelijk van de kijk die het kind op zichzelf heeft. We noemen dit het zelfbeeld. Dit zelfbeeld wordt in belangrijke mate gevormd door de spiegel die anderen het kind voorhouden. Die spiegel bestaat uit de kritiek en de lof van mensen uit de omgeving van het kind. De opvoeders spelen daarbij een belangrijke rol.

Zelfvertrouwen maakt kinderen weerbaar en minder afhankelijk van het oordeel van anderen. Het geeft ze de moed voor hun eigen mening uit te komen, initiatief te tonen en aan nieuwe dingen te beginnen.

Zelfvertrouwen is niet alleen belangrijk uit het oogpunt van het welzijn van kinderen. Ook schoolprestaties worden er gunstig door beïnvloed. Zelfvertrouwen heeft invloed op hoe je tegen succes en falen aankijkt en of je jezelf hier verantwoordelijk voor voelt.

Werkwijze

Tijdens het intake-gesprek wordt gezamenlijk bepaald waar het accent van de begeleiding zal liggen: zelfvertrouwen, faalangst of weerbaarheid, uiteraard afhankelijk van de ondersteuningsbehoeften van het kind.

Individueel of in een groepje van vier kinderen wordt het zelfvertrouwen van kinderen vergroot en de faalangstigheid verminderd. De keuze voor individuele of groepsgewijze behandeling is afhankelijk van de behoefte van het kind. De training vindt plaats in tien bijeenkomsten van anderhalf uur in de praktijkruimte. De bijeenkomsten kunnen ook, in onderling overleg met school en ouders,  plaatsvinden op de school van het kind. Dit zou bijvoorbeeld kunnen als er meerdere kinderen op één school zijn die deelnemen aan de training.

De kinderen leren makkelijker omgaan met de taken waarvoor of de gebieden waarop zij faalangstig zijn. Met behulp van rollenspelen, creatieve opdrachten en gesprekjes wordt gewerkt aan het vergroten van het zelfvertrouwen.  Uitgangspunten zijn het ‘Handboek Faalangsttraining’ (drs. Nieuwenbroek), de training ‘Werken aan zelfvertrouwen’ (drs. Verhoeven) en ‘Ho, tot hier en niet verder.‘ (Jooske Kool).

De begeleiding/ behandeling vinden plaats in de praktijk, meestal is sprake van acht contactmomenten. Er kan gekozen worden voor een wekelijks of tweewekelijks contact. De begeleidingen/ behandelingen kunnen ook gegeven worden in de thuissituatie of op de school van het kind of jongere (uiteraard in overleg met deschool), indien dit praktischer of effectiever is.